In overleg met de heer Zweedijk het verhaal van zijn opa integraal hieronder op de website geplaatst.
Leidschendam maart ‘90
Ik ben kortgeleden 71 jaar geworden
Wat Rotterdam in de Meidagen van 1940 overkwam heb ik als 21 jarige jongeman meebeleefd. Het lijkt mij verstandig mijn nu bijna 50 jaar oude herinneringen eens op te schrijven. Ik zal proberen dat zo eerlijk mogelijk te doen, want niet alles wat ik deed was even weloverwogen.
Ik woonde toen nog in het ouderlijk huis aan de Dreef in tuindorp Vreewijk; ik werkte als hulpmonteur bij de Gemeentelijke Telefoondienst aan de Botersloot en had een meisje in Kralingen.
10 mei 1940 ’s Morgensvroeg
Ik werd opgeschrikt door schoten uit een mitrailleur. Toen ik mijn bed uitsprong en het slaapkamergordijn opende zag ik een Fokker G1 overkomen. Het vliegtuig met de dubbele staart vloog laag over in een “waggelende” vlucht en gaf korte vuurschoten.
“Weer een grensschendig”, was mijn eerste gedachte, want enkele dagen hiervoor had ik heel hoog een Dornier verkenningsvliegtuig – een vliegend potlood – over zien komen. Toen werd niet geschoten.
Het was een grensschending, maar wàt voor een. Snel gewassen en aangekleed en toen samen met mijn ouders in de tuin – waardoor een veel groter stuk van de hemel zichtbaar werd – gaan kijken naar wat er in de lucht gebeurde.
Boven het vliegveld Waalhaven zag ik een aantal vliegtuigen. De één na de ander zag ik in een duikvlucht bommen afwerpen. De rookpluimen van de ontploffende bommen hadden al een respectabele hoogte bereikt, voordat over de ca 5 km tussenliggende afstand, ook de ontploffingen hoorbaar werden.
Het was ons toen klaar en duidelijk; het was oorlog!
De vliegtuigen die bommen gooiden waren Stuka’s. Daarna kwamen de veel tragere Junkers 52 die boven Waalhaven parachutisten aanvoerden.
Omdat ik inmiddels naar de Groene Hilledijk (hoek Dreef) gelopen was, kon ik vandaar, waar toen nog een goed uitzicht was in de richting Waalhaven, het neerdalen van de parachutisten goed zien.
“Ik ga naar de telefoondienst” zei ik mijn ouders. “Daar zullen ze me wel nodig hebben” was mijn overlegging. Het zal wel zo zijn dat het hebben van een meisje in Kralingen mijn plichtsgevoel heeft aangewakkerd.
Na het ontbijt waarbij mijn moeder ook de middagboterham voor mij klaarmaakte kon ik op stap gaan.
Ik pakte mijn fiets, mijn pakje boterhammen en ging op weg, de Dreef uit en rechtsaf de Groene Hilledijk op. Het zal toen ca zeven uur geweest zijn.
Even voorbij de kruising met de Walravenstraat zag ik een groepje vrouwen en één Nederlandse soldaat. De soldaat had een geweer in de aanslag en de vrouwen wezen naar een woning op de eerste verdieping. “Daar woont een NSBer” riepen ze. De soldaat legde aan en schoot door het raam naar binnen.
Ik fietste er voorbij me ervan vergewissende dat ik door deze schietende soldaat niet geraakt zou worden.
Overigens zag de Groene Hilledijk en later ook de Beijerlandse laan er verlaten uit. Hetzelfde gold ook voor de spoorwegovergangen bij het “Sluisje” en de Rosestraat. Anders was het bij het naderen van het Stieltjesplein. Daar dromden groepjes mensen bij elkaar en daar zag ik de eerste Duitse soldaten. Eén van hen plakte een oranjerood omrande bekendmaking aan aan de muur van de toenmalige RK kerk. Andere Duitse soldaten waren bezig om met auto’s, vrachtauto’s ed de toegang tot de klepbrug over de Koningshaven af te grendelen.
Het voetpad over de brug was nog vrij en dààr fietste ik overheen. Ik dacht nog – omdat ik over het voetpad fietste – : “Als ze daar maar niks van zeggen.” Niemand zei wat.
Ik fietste door de van der Takstraat de Willemsbrug op.
Eenmaal op de Willemsbrug gekomen zag ik aan de rechterzijde nabij het oude Maasstation een watervliegtuig op drijvers dobberen. Ik weet nu niet meer zeker of er ook nog een tweede vliegtuig was.
Al fietsende over het rijwielpad van de Willemsbrug hoorde ik mitrailleurs schieten. Van het Bolwerk in de richting van de Boompjes ging het met ratelende vuurstoten Prrrr.. Prrr.. . Van de Rederijstraatging het over de Boompjes in de richting van het Bolwerk Tok – Tok – Tok.
Ik had al eens gelezen dat je niet al te lang met een mitrailleur mocht schieten omdat anders zo’n ding te heet zou worden.
Ik fietste dus maar door over de brug in de veronderstelling dat als ik aan de rechtermaasoever aan zou komen die mitrailleurs een poosje zouden moeten stoppen. En dat was ook zo!
Nadat ik de Willemsbrug over gereden was ging ik rechtsaf en fietste ik het Bolwerk àf. Halverwege het Bolwerk kroop een Duitse soldaat in de tijgersluipgang, dwz op de ellebogen met een geweer in de armen, het Bolwerk òp. Ik fietste om die man heen. Ook keek ik nog even om en zag op de spoorbrug een kennelijk aan de buik gewonde man liggen waaroverheen enkele Duitse soldaten gebukt stonden.
Ik fietste van het Bolwerk de Jan Kuitenbrug op en zag toen links, op het spoorwegviaduct, Duitsers lopen met het geweer in de aanslag.
Eenmaal over de Jan Kuitenbrug gekomen met aan mijn linkerhand het “Witte huis” zag ik over de Gelderse kade een vrachtauto aankomen met Nederlandse soldaten. Zij reden in de richting Jan Kuitenbrug – Bolwerk. Naar mijn mening zouden deze mensen hun ongeluk tegemoet rijden. Ik sprong van mijn fiets af en ging daarmee dwars op de weg staan.
De vrachtauto stopte, een korporaal (?) stapte uit en vroeg verbaasd :”Wat is er meneer?” Ik zei: “Er zijn Duitsers op het Bolwerk en op de spoorbrug. Pas op, want als je hier bij het “Witte huis” om de hoek kijkt kan je ze al zien!”
De korporaal salueerde, zei: “Dank u wel meneer” en toen tegen de soldaten in de auto: “Uitstapen jongens.”
Ik zag nog dat het allemaal recruten waren en fietste door in de richting van Plan C waarna ik over de verlaten Korte Hoogstraat reed in de richting van de Hoogstraat. Op de Hoogstraat aangekomen wilde ik door de Hoofdsteeg, achterom het oude stadhuis, via de Kipstraat naar de Botersloot rijden.
In de hoofdweg echter lag, achter een dekking van een paar zandzakken, een Nederlandse soldaat met een geweer in de aanslag. De soldaat zei: “Meneer stoppen; je mag hier niet door.”
Ik stapte af en zei: “Ja maar ik moet naar het telefoongebouw aan de Botersloot.” Ik kon van die plaats het gebouw haast aanwijzen. De soldaat zei: “Als je doorrijdt schiet ik!” Ik vroeg hem: “Mag ik dan wel door de Moriaansteeg?” Hij zei: “Dat kan me niet schelen maar als je hier doorrijdt dan schiet ik.”
Ik fietste om door de Moriaansteeg en kwam via een klein stukje Kipstraat op de Botersloot. Voor de ingang van het telefoongebouw stonden een soldaat en een politieagent. Die vroegen aan mij: “Wat moet u meneer?” Ik antwoordde hun dat ik hier werkte en naar binnen wilde.
De agent zei tegen de soldaat: “Hij ziet er nog al eerlijk uit, wat doen we met ‘m?”, “Laat ‘m d’r maar in” zei de soldaat.
Eenmaal binnengekomen kon ik samen met mijn collega’s gaan beginnen om grote aantallen abonnees af te sluiten!
(Marinus Zweedijk)
Overgetypt van papier door Marius Zweedijk – kleinzoon (Utrecht, mei 2016)